VITO en het Institute for European Environmental Policy (IEEP) hebben onlangs een studie rond subsidies met milieu-impact afgerond ten voordele van de Vlaamse Overheid. Naast het screenen van potentieel milieuschadelijke subsidies in alle beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid, hebben we ook instrumenten geïdentificeerd met een positieve of neutrale impact op het leefmilieu.
De problematiek van milieuschadelijke subsidies staat al meerdere jaren op de agenda van internationale en supranationale organisaties zoals de OESO en de Europese Unie. Essentieel daarbij is de mijlpaal die wordt gesteld door de Europese Commissie, om tegen 2020 milieuschadelijke subsidies te laten uitdoven.
Aangezien het niet mogelijk is om een algemeen bruikbare definitie te geven van het begrip "subsidie", hebben we gewerkt met een lijst van operationele definities, en telkens aangegeven naar welk type subsidie uit deze lijst we verwezen. We hebben volgende categorieën onderscheiden: (1) Directe transfer; (2) Voorziening van goederen en diensten (excl. algemene infrastructuur); (3) Inkomsten-of prijssteun; (4) Niet-geïnde overheidsinkomsten; (5) Voorkeursbehandeling; (6) Voorziening in infrastructuur; (7) Volle kosten (met inbegrip van externe kosten) niet doorrekenen.
De nadruk in onze analyse lag op de substitutie-effecten, dit zijn de prikkels die subsidies bieden voor het gebruik van meer (of minder) vervuilende productiemiddelen. Eventuele schaaleffecten (dat zijn de prikkels die de subsidies bieden om de algemene economische activiteit binnen een sector uit te breiden of in te krimpen) werden alleen expliciet besproken indien we door de aard zelf van de subsidie konden verwachten dat deze een probleem kunnen stellen.
De opdrachtgever had ons gevraagd om enerzijds te kijken naar subsidies met een specifieke impact op suburbanisatie, anderzijds naar subsidies met een impact op andere sectoren.
Suburbanisatie
Suburbanisatie draagt bij tot een hele reeks milieuproblemen en tot een overexploitatie van de natuurlijke hulpbronnen. Bovendien is het een belangrijk thema binnen het Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
Uit de studie is gebleken dat er veel subsidiesystemen/instrumenten een impact uitoefenen op verspreide bebouwing, maar dat deze impact vaak indirect is. In sommige gevallen (bijvoorbeeld, subsidies voor rioleringen) zijn de directe substitutie-effecten van de subsidies zelf positief voor het milieu.
Indien er sprake is van een positief direct substitutie-effect, dan is dat effect relatief duidelijk kwantificeerbaar. Het is veel moeilijker in te schatten hoe sterk het indirect effect is. Uit het bestaan van een mogelijk negatief effect op suburbanisatie mag in elk geval niet automatisch de conclusie getrokken worden dat de subsidie in haar geheel moet verworpen worden. De probleemstelling is eerder om te zoeken naar gelijkaardige instrumenten die zouden leiden tot dezelfde positieve substitutie-effecten voor het milieu, maar zonder (of met een kleinere) impact op suburbanisatie.
De betrokken bedragen per begunstigde zijn niet altijd hoog. Het is dus onwaarschijnlijk dat een van de bestudeerde subsidies op zichzelf een drijvende kracht zal geweest zijn achter het suburbanisatieproces. Het gecombineerd effect van deze subsidies kan echter bestaande autonome tendensen tot suburbanisatie versterken.
Andere sectoren
Voor de subsidies met een impact op andere sectoren hebben we ons beperkt tot directe transfers.
In de gedetailleerde case studies werden volgende onderwerpen bestudeerd:
- Warmtekrachtcertificaten
- Groenestroomcertificaten voor de energetische valorisatie van biomassa
- Privé-vervoer langs de weg
- Openbaar vervoer langs de weg
- Onroerende voorheffing
Hierbij bleek echter dat subsidies met ondubbelzinnige substitutie-effecten eerder uitzonderlijk zijn. Subsidies voor het openbaar vervoer zijn bijvoorbeeld schadelijk voor het milieu indien men alleen kijkt naar de directe effecten – indien men echter rekening houdt met de milieuprestaties van de alternatieven (privé vervoer), blijkt dat deze subsidies veel minder schadelijk zijn en (indien goed ontworpen) zelfs milieubaten met zich mee kunnen brengen. Bij andere subsidies (bijvoorbeeld landbouwsubsidies) bestaan er een hele reeks randvoorwaarden die de milieu-impact temperen.
Uit de studie bleek ook dat het aangewezen kan zijn om in te spelen op de specifieke modaliteiten van de subsidie om de milieu-effecten te temperen, eerder dan op het bestaan van de subsidie als dusdanig. Om relevant te zijn, moet men werken met een 'second best' benadering, waarbij men hervormingen voorstelt die de 'bottlenecks' binnen het algemeen institutioneel kader wegwerken maar met aandacht voor compenserende maatregelen in het licht van de maatschappelijke rol van de bestaande subsidies.
Het rapport kan hier worden gedownload. Contact: Laurent Franckx (Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.).