Deze website gebruikt analytische cookies om inzicht te krijgen in de populariteit van de aangeboden artikelen (webstatistieken). Persoonlijke gegevens van bezoekers worden niet vastgelegd.

Om klimaatverandering te voorkomen of de gevolgen te bestrijden, is veel geld nodig. Naast publieke financiering moet er nog veel meer privaat geld worden gemobiliseerd om dit te bereiken. De afspraak is dat rijke landen ontwikkelingslanden ondersteunen met $100 miljard per jaar. Is dit genoeg? Hoe bereken je dit? En hoe tel je alle verschillende instrumenten, appels en peren, bij elkaar op?

Er zijn heel veel nieuwe investeringen nodig om de komende decennia, in hoog tempo, de wereld om te bouwen van een fossiele CO2-fabriek naar een groene, schone planeet. Het is voor (vrijwel) iedereen evident dat de rijke landen de afgelopen eeuw heel veel meer CO2 hebben uitgestoten dan de arme landen, en daarmee de facto de grootste bijdragers zijn aan het klimaatprobleem. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zij meer moeten betalen en dat zij de armere landen moeten helpen bij hun transitie (mitigatie) en bij problemen als gevolg van klimaatverandering (adaptatie). Dit uitgangspunt heeft zich op de COP in Copenhagen (2009) vertaald naar een harde toezegging in UNFCCC verband om €100 miljard per jaar van rijke landen naar ontwikkelingslanden te laten vloeien, zowel publiek geld maar zeker ook privaat geld.

Het is logisch dat er ook naar de private sector wordt gekeken. Niet alleen omdat de publieke middelen (zeker op dit moment) beperkt zijn en private investeerders meer middelen beschikbaar hebben, maar ook omdat de know how en de dynamiek van de private sector een belangrijke impuls kan geven. Echter, de private investeerder heeft een soms lastige eigenschap dat hij wél een goed rendement voor zijn geld wil, ook bij een klimaat-investering.

Wat valt onder klimaatfinanciering?

Helaas hebben de wereldleiders in Kopenhagen niet afgesproken (en ook niet in Parijs) wat er nu precies allemaal onder dit bedrag moet vallen en of een deel van de bestaande ontwikkelingsgelden ook mee mogen worden gerekend. Zonder duidelijke definitie is niet te zeggen of de $100 miljard nu veel of veel te weinig is. Er zijn twee redelijk gangbare definities:

  • de ‘Rio Markers’ methodologie. Deze is opgesteld in 1998 om de publieke bijdragen rond klimaat, desertificatie en biodiversiteit te kunnen meten. Het is een erg ‘ruwe’ methode (een project draagt 100%, 50% of 0% bij), die veel ruimte voor interpretatie over laat en ook dubbeltellingen oplevert omdat een project voor alle drie de onderwerpen mee kan tellen.
  • de methode van de internationale ontwikkelingsbanken zoals de Wereldbank en Europese Investeringsbank. Deze methode is gedetailleerder; het is een restrictieve lijst vooral gericht op mitigatie-activiteiten zoals projecten in hernieuwbare energie, afval, treinen en metro’s. Zij is (nog) niet erg geschikt voor adaptatieprojecten, die kunnen namelijk erg verschillen per locatie.

Discussie is er ook nog tussen landen over sommige gevoelige issues zoals investeringen in het verbeteren van de efficiency van oude kolencentrales; dat is volgens Japan en de VS heel belangrijk om reducties te verminderen, terwijl Europa vindt dat investering in kolen nooit als klimaatfinanciering mag tellen.

Klimaatfinanciering van OESO-landen naar ontwikkelingslanden raakt nauw aan ontwikkelingsfinanciering zoals we die al heel lang kennen en meten onder de OESO DAC. Er is niet alleen sprake van overlap tussen klimaatfinanciering en ontwikkelingsfinanciering, er is ook sprake van vrij grootschalige relabeling van bestaande ontwikkelingsfinanciering als klimaatfinanciering. Het is hoog tijd dat naast het sec meten van de klimaatfinanciering dit ook wordt vergeleken en afgestemd met de ODA (Official Development Aid) geld stromen.

Hoe reken je met alle verschillende financiële instrumenten?

Er zijn diverse manieren om klimaatprojecten financieel te ondersteunen. Allereerst gaat er veel geld naar beleidssteun en capaciteitsopbouw, het creëren van de juiste kaders om in een land met klimaatbeleid en klimaatprojecten aan de gang te kunnen. Dit zijn vrijwel 100% publieke stromen en vrijwel altijd donaties. Dat is nog goed op te tellen.

Maar als je gaat kijken naar de echte projectfinanciering, dan komen er vaak meerdere (soms vele) partijen en meerdere financiële instrumenten om de hoek kijken: donaties, zachte leningen, harde leningen, garanties, Eigen Vermogen, enzovoort. Een rij problemen doet zich dan voor als dit opgeteld moet worden in het kader van de $100 miljard: Telt een lening of garantie even zwaar mee als een donatie? Wat doe ik met geldstromen die terugvloeien (lening die moet worden terugbetaald)? Welk private kapitaal reken ik mee en wie mobiliseert welk kapitaal? Op welk moment ga ik tellen: als er een contract wordt gesloten, of als er daadwerkelijk wordt uitgegeven? En reken ik een private kapitaalsinjectie jaren later ook weer mee? Hierover zijn geen internationale afspraken, wat er voor zorgt dat de $100 miljard discussie in Parijs is gevoerd op een enorm zompig drijfzand van misverstanden en gebrek aan afspraken. Als u denkt dat dat niet zoveel uitmaakt:
uit ons onderzoek blijkt dat dit van min 90% tot plus 300% kan variëren in de gerapporteerde uitkomsten. In Parijs hebben de landen dit probleem nog even voor zich uitgeschoven….

Wat moet er gebeuren om dit op te lossen?

Klimaatfinanciering is een cruciaal element in het oplossen van het klimaatprobleem. En daarbij moet zowel de publieke als ook de private sector betrokken zijn. Maar de huidige hype om vooral naar het mobiliseren van meer private klimaatfinanciering te kijken is een valkuil. Want het gat tussen een rendabel en niet rendabel project (klimaatprojecten vallen helaas nog vaak in de laatste groep) moet toch echt door publiek geld worden gedicht. Goed beleid om met publiek geld nog veel meer privaat geld te mobiliseren is prima, maar voor de meeste klimaatprojecten geldt dat ze simpelweg niet winstgevend zijn, en dat kan en zal de private financiering niet kunnen oplossen.

Om de omvang van de klimaatfinanciering te kunnen berekenen is het nodig dat er snel internationale afspraken komen over wat wel en niet meetelt. Op dit moment worden appels en peren in vele varianten bij elkaar opgeteld, zonder onderliggende afspraken. In onze ogen kan dit snel worden verbeterd door rapportage over klimaatfinanciering beter af te stemmen met de bestaande OESO DAC afspraken rond ontwikkelingsfinanciering. Deze twee geldstromen overlappen elkaar steeds meer en om inzicht in relabeling en dubbeltellingen te krijgen is het veel handiger als er op dezelfde wijze gerekend wordt.

De huidige focus op het al of niet halen van de $100 miljard is politiek gezien begrijpelijk en speelt een grote rol in de onderhandelingen. Maar het bedrag dreigt af te leiden van het echte doel van de financiering: klimaatverandering tegengaan. Met name het gecompliceerde tellen van gemobiliseerd privaat kapitaal is een boekhoudkundige oefening die maar weinig toegevoegde waarde heeft voor het bestrijden van klimaatverandering. Uiteindelijk moet het draaien om het realiseren van steeds meer impactvolle klimaatprojecten die ontwikkelingslanden zo goed mogelijk ondersteunen, niet om het bereiken van een abstract bedrag.


Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Elske Veenstra (Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.) en Hans Bolscher (Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.).

Onze onderzoeksrapporten op dit thema zijn te vinden op: http://trinomics.eu/expertise/climate-change/  

 

Ga direct naar alle artikelen over:

nME icon overheid groot 3d4

Overheid

nME icon bedrijfsleven2 groot

Bedrijfsleven

nME icon onderzoek groot

Onderzoek

nME icon opinie2 groot

Opinie en debat