Deze website gebruikt analytische cookies om inzicht te krijgen in de populariteit van de aangeboden artikelen (webstatistieken). Persoonlijke gegevens van bezoekers worden niet vastgelegd.

Het Vlaamse subsidiebeleid ten aanzien van zonnepanelen houdt een hoge kost in, kwam vooral de hogere inkomens ten goede en betekent een verschuiving van de last naar toekomstige generaties. Het systeem van groenestroomcertificaten was bovendien een dure manier om zonnepanelen te promoten omdat gezinnen een hoog rendement willen alvorens tot investeren over te gaan. Directe investeringssteun zou effectiever geweest zijn.


Onderzoekers van de KU Leuven hebben het Vlaamse subsidiebeleid voor zonnepanelen in twee recente publicaties geanalyseerd. Een eerste publicatie gaat in op de vraag wie gebruik maakt van de subsidieprogramma’s voor zonnepanelen. Waren dat vooral de hogere inkomens, of profiteerden lagere inkomens op een evenredige manier? De tweede publicatie gaat in op de vraag of de subsidies voor toekomstige groene elektriciteitsproductie verantwoord waren, dan wel of het beter zou geweest zijn zonnepalen door middel van investeringssubsidies te ondersteunen.

Beide vragen werden beantwoord aan de hand van een unieke databank waarin het maandelijkse aantal installaties op het zeer gedetailleerde geografische niveau van de statistische sector (waarvan er bijna 10.000 zijn in Vlaanderen, met een gemiddelde omvang van 280 gezinnen per sector) werd gekoppeld aan demografische karakteristieken, zoals inkomen en leeftijd, en woningkarakteristieken. Daarnaast werd informatie verzameld over de prijs van zonnepanelen en over de toekomstige baten voor een gezin, onder meer via het systeem van groenestroomcertificaten.

Wie maakt gebruik van de subsidies?

In 2009, drie jaar na de start van het subsidieprogramma, hadden 60.000 gezinnen geïnvesteerd in een zonnepaneelinstallatie. Drie jaar later, in 2012, was het aantal installaties gestegen tot 200.000, of een adoptiegraad van 8,5%. Nadien stopte het subsidieprogramma en viel de groei ook volledig weg.

Figuur 1 toont de geografische spreiding van installaties van zonnepanelen op het einde van 2012. Terwijl in 2009 de gemiddelde adoptiegraad slechts 2,5% bedroeg, is de situatie in 2012 heel anders met een veel hogere adoptiegraad (hoger dan 15%) in een groot deel van Vlaanderen.

16 pepermans 1

Figuur 1: adoptiegraad zonnepanelen bij gezinnen t.e.m. 2012.

Om de determinanten van adoptie systematisch te analyseren, wordt het aantal zonnepanelen in een statistische sector voorspeld op basis van diverse demografische en woningkarakteristieken van die statistische sector. Een eerste model met alleen inkomen als verklarende variabele leert dat de vraag naar zonnepanelen onder gezinnen sterk elastisch is: in gebieden waar het inkomen 10% hoger is, is het aantal zonnepanelen 16% hoger. Er is dus sprake van een mattheuseffect, waarbij de subsidies vooral ten goede komen aan de hogere inkomens. Een meer uitgebreid model kijkt naar de rol van andere demografische en woningkarakteristieken. Daaruit blijkt dat de adoptiegraad vooral hoger is bij grotere gebruikers (grote gezinnen en/of grote woningen), bij huiseigenaars en bij nieuwere huizen.

De evolutie van adoptie

Figuur 2 toont de maandelijkse evolutie van het aantal nieuwe installaties. Het valt onmiddellijk op dat dit aantal telkens groeit tot de laatste maand vóór een subsidieaanpassing, in de figuur aangegeven met de verticale stippellijnen. Nadien stort het aantal nieuwe installaties tijdelijk in om dan geleidelijk weer te groeien tot de volgende subsidieaanpassing.

16 pepermans 2

Figuur 2: nieuwe zonnepanelen in Vlaanderen bij gezinnen (2006-2012)

Aan de hand van een dynamisch model van technologieadoptie werd de timing van de investeringsbeslissing in een zonnepaneelinstallatie geanalyseerd. De investering uitstellen heeft enerzijds het nadeel dat de opbrengst wordt uitgesteld (m.n. de waarde van de elektriciteitsproductie en vooral de subsidies uit certificaten). Maar het geeft anderzijds de mogelijkheid te profiteren van een lagere investeringskost. De analyse toont aan dat gezinnen in hun adoptiebeslissing relatief gevoeliger zijn voor financiële steun bij de aanvang van het investeringsproject (een investeringssubsidie) dan voor uitgestelde financiële steun voor toekomstige elektriciteitsproductie (subsidie via stroomcertificaten). Ze hanteren daarbij een impliciete reële interestvoet van 13%, wat concreet betekent dat gezinnen een hoog jaarlijks bedrag willen ontvangen voor hun toekomstige elektriciteitsproductie, alvorens tot investeren over te gaan.

De Vlaamse overheid had dezelfde adoptiegraad voor zonnepanelen kunnen bereiken door investeerders een investeringssubsidie te geven, in plaats van een subsidie op toekomstige energieproductie. Gezinnen zouden hier sterker op gereageerd hebben, en de actuele waarde van het uit te keren subsidiebedrag zou ongeveer 1,7 miljard euro, of bijna 700 Euro per Vlaams gezin, lager liggen. Dat is bijzonder veel gegeven dat slechts 8,5% van de gezinnen effectief overgingen tot de installatie van een zonnepaneel. 


Meer informatie over deze studies kan verkregen worden bij Guido Pepermans (KULeuven; Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.). De studies werden uitgevoerd in samenwerking met Olivier De Groote (KU Leuven) en Frank Verboven (KU Leuven).

De studies zijn terug te vinden als (1) De Groote, O., Pepermans, G. en Verboven F. “Heterogeneity in the Adoption of Photovoltaic Systems in Flanders” (te verschijnen in 2016 in het tijdschrift Energy Economics) en (2) De Groote, O. en Verboven F. “Subsidies and Myopia in Technology Adoption: Evidence from Solar Photovoltaic Systems” (KU Leuven Department of Economics Discussion paper 16.16).